PRACTORAAT

De mbo’er als onderzoeker

Het practoraat De mbo’er als onderzoeker is verbonden aan ROC van Amsterdam & Flevoland

Het begrip ‘onderzoek’ lijkt niet veel studenten aan te spreken maar een uitwerking van een onderzoekende houding leidt wel tot enthousiaste reacties. Studenten willen wel onderzoek doen vooral omdat ze ook verantwoordelijk willen zijn voor mogelijk oplossingen in de zich snel veranderende samenleving. Als je als docent studenten onderzoek wil laten doen, komen vragen op als: Hoe maak je verbinding met de praktijk, het hbo en wo? Hoe zorg je ervoor dat de student eigenaar is van het project? Het practoraat wil een leergemeenschap vormen waarin docenten onderling elkaar gaan inspireren of versterken en waarin docenten de mogelijkheid krijgen om verder te professionaliseren op het gebied van onderzoek.

In de praktijk zijn een aantal uitdagingen die we met een onderzoekende houding van mbo’ers constructief kunnen aanpakken. Allereerst de tekorten op de arbeidsmarkt van zorg en welzijn. Een andere uitdaging is de verschuiving van zorg naar welzijn. Welzijn vraagt meer aandacht dan zorg omdat cliënten meer belang hechten aan hun welzijn dan aan de zorg maar ook omdat zorg afhankelijk is van welzijn. Tenslotte is er nog steeds een kloof tussen school en praktijk en ook tussen de verschillende opleidingen. Voor elke opleiding is het belangrijk dat er samenhang is tussen wat de studenten op hun stage of hun werk leren en wat ze in de klas leren. Hierbij spelen hbo en wo ook een rol: je wil dat nieuwe kennis en inzichten een plek vinden in de praktijk maar ook op school.

Lees hier meer over het practoraat

Onderzoek & praktijk

Centrale onderzoeksvraag

Voor dit practoraat is de centrale onderzoeksvraag is: Hoe begeleid je een mbo’er bij het doen van onderzoek?
De mbo’er kan begeleid worden door de docent maar soms ook door iemand anders: een onderzoeker, een professional in de praktijk of een student van een andere opleiding.

Vier onderzoekslijnen

Om deze centrale vraag te beantwoorden splitsen we het op in een aantal deelvragen op basis van vier onderzoekslijnen: de mbo’er als onderzoeker, de meerwaarde voor de praktijk, de persoonlijke ontwikkeling van de student en het repertoire van de docenten en andere begeleiders.

1. De mbo-er als onderzoeker

Wanneer maakt een activiteit die een mbo-er doet in de praktijk, deel uit van een onderzoek en wanneer niet?
Welke vormen van onderzoek kunnen onderscheiden worden en ondergebracht worden bij een mbo-er, een hbo-er en een wo-er?
Aan welke eisen zou een onderzoek van een mbo-er moeten voldoen? Hoe kunnen onderzoeksvaardigheden van mbo-studenten worden gemeten en bevorderd?

2. De meerwaarde voor de praktijk:

Wie zijn de betrokkenen in de praktijk voor wie het onderzoek van een mbo-er gunstig zou kunnen zijn?
Om welke voordelen gaat het dan?
Wat zijn voor deze betrokkenen de eventuele kosten en/of nadelen van het onderzoek?
Aan welke voorwaarden zou het onderzoek moeten voldoen om ook echt van meerwaarde te kunnen zijn?
Hoe kan mbo-onderzoek dat in het belang is van de praktijk gestimuleerd worden?

3. De relatie met de persoonlijke ontwikkeling van de student

Welke kennis, vaardigheden en houding heeft de mbostudent nodig om onderzoek te doen?
Hoe kan onder woorden worden gebracht welk onderzoek voor de mbo-er haalbaar is?
Zijn er succes ervaringen voor de student bij het doen van onderzoek en zo ja, wanneer treden deze succes ervaringen op? En zijn er ook belemmerende factoren?
Welke competenties verwerft de student door het doen van onderzoek?

4. Het repertoire van deze begeleiders en ondersteuners

Hoe kun je een student die onderzoek doet, begeleiden?
Hoe draag je bij aan een geschikt pedagogisch klimaat voor studenten die onderzoek doen?
Hoe kun je als docent vakinhoudelijk onderzoek het beste organiseren en begeleiden?